direct naar inhoud van Artikel 22 Sport
Plan: Buitengebied Haaksbergen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1036-0007

Artikel 22 Sport

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van sportactiviteiten, alsook ondergeschikte en daarbijbehorende horeca, en voor zover de bestemmingsvlakken zijn gelegen op de volgende adressen, de volgende activiteiten:
adres   activiteit   bestaand
oppervlakte  
maximale oppervlakte  
Benteloseweg ong.   Touwtrekvereniging   85   170  
Binnenveldweg 45   Motorcrossterrein   400   800  
Hasseltweg 9   Schietvereniging   250   500  
Krakeelsweg   Hondendressuur   100   200  
Meddelerweg ong.   Hondenclub   100   200  
Olthuisweg   Kleiduivenschietvereniging   50   100  
Veenrietweg   Schietvereniging   110   220  

  • b. ter plaatse van de aanduiding motorcrossterrein een motorcrossterrein;
  • c. ter plaatse van de aanduiding parkeerterrein een parkeerterrein;

met daarbijbehorende:

  • d. gebouwen - een bedrijfswoning daaronder niet begrepen;
  • e. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • f. andere-werken;
  • g. wegen;
  • h. paden;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen.
22.2 Bouwregels

Op de voor 'Sport' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

22.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel 37 (Algemene bouwregels);
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag de goothoogte ter plaatse van de aanduiding motorcrossterrein niet meer dan 7 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 7 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding motorcrossterrein niet meer dan 12 m bedragen;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 15° bedragen, met dien verstande dat voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;
  • g. de afstand van gebouwen tot de perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • h. het gezamenlijke oppervlak mag niet meer bedragen dan in de tabel in 22.1 onder a bij bestaand oppervlak vermelde oppervlak.
22.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen op tenminste 1 m achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
  • d. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.
22.2.3 Afwijkende maatvoering

In afwijking van het bepaalde in 22.2.1 en 22.2.2 geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, voor zover het goothoogten, bouwhoogten en dakhellingen betreft, voor uitbreidingen van dat gebouw.

22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
22.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 22.1 onder a om toe te staan dat de bestaande oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan de in de tabel van 22.1 onder a opgenomen maximale oppervlakte met dien verstande dat:
    • 1. de noodzaak is aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
    • 2. het perceel landschappelijk wordt ingepast (passend binnen het gemeentelijk landschapsbeleid);
    • 3. de uitbreiding ten behoeve van de sportactiviteiten landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    • 4. indien de uitbreiding van de bebouwing ten dienste van de sportactiviteiten meer dan 250 m2 bedraagt, uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de uitbreiding van de niet-agrarische nevenactiviteiten in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  • b. 22.2.1 onder b ten behoeve van het vergroten van de goothoogte met niet meer dan 1 m mits de hogere goothoogte uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;
  • c. 22.2.1 onder d ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte met niet meer dan 2 m mits de hogere bouwhoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;
  • d. 22.2.1 onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, anders dan een platte dakafdekking;
  • e. 22.2.1 onder g om toe te staan dat de afstand van de gebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind tot 0 m;
  • f. 22.2.2 onder a om toe te staan dat erf- of perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 m tot aan en voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing, privacy en gebruiksmogelijkheden van die percelen; en
    • 2. de erf- of perceelafscheidingen overwegend doorzichtig worden gebouwd.
22.4.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.