direct naar inhoud van 3.4 Flora en fauna
Bestemmingsplan St. Isidorushoeve, uitbreidingslocatie Hoeve-oost

3.4 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het projectgebied. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Door SAB is een quick scan flora en fauna uitgevoerd12, de resultaten van de quick scan zijn hieronder beschreven.

gebiedsbescherming

De dichtstbijzijnde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet zijn de Habitatrichtlijngebieden Teeselinkven, Boddenbroek en Buurserzand. Beide gebieden liggen op meer dan 4 kilometer afstand van het plangebied. De beoogde woningbouw in het plangebied is te karakteriseren als een ingreep met hoofdzakelijk lokale effecten. Gezien de afstand tot deze Habitatrichtlijngebieden, zijn geen negatieve invloeden te verwachten op de aangewezen natuurwaarden. Het plangebied ligt ook niet in of nabij een aangewezen gebied of zone in het kader van de EHS. Ook deze vorm van gebiedsbescherming is daarmee niet van toepassing.

soortenbescherming

Voor wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Door de realisatie van woningbouw in het plangebied zal het biotoop geheel veranderen. Tijdens de grondbewerking en bouw zal sprake zijn van aantasting van verblijfplaatsen en verstoring voor de verschillende aanwezige soorten. Ook kan een aantal soorten foerageermogelijkheden verliezen. Gezien de omgeving zal dit niet zodanig zijn dat negatieve effecten worden verwacht. De meeste soorten zullen in de toekomst in de tuinen weer een geschikt leefgebied kunnen vinden. Voor een soort als de kievit gaat permanent broedgelegenheid verloren.

De meeste van voorkomende soorten zoals veldmuis, huisspitsmuis, mol en haas zijn beschermd en vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.

Eén van de mogelijk voorkomende soorten is meer strikt beschermd in het kader van de Flora- en faunawet. Het gaat dan om de watervleermuis. De watergang aan de oostzijde kan een verbindend element (vliegroute) zijn voor watervleermuizen. Als op geruime afstand van dit element wordt gebouwd (10 tot 15 meter tussen gebouwen en watergang) en verlichting nabij de watergang wordt beperkt, zijn er geen negatieve invloeden te verwachten op deze mogelijke vliegroute. Het open plangebied is niet erg geschikt als foerageergebied. In het ontwerp is met dit aspect rekening gehouden en is de advies afstand in acht genomen. Bij het opstellen van de plannen voor de inrichting van de openbare ruimte zal rekening moeten worden gehouden met de lichtsterkte van de verlichting nabij de watergang. Tevens kunnen actieve nestplaatsen van vogels worden aangetast en verstoord als in het broedseizoen wordt gestart met werkzaamheden. Door buiten het broedseizoen te starten kan dit worden vermeden.

Verder is een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet altijd van toepassing:

  • in het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren;
  • op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
  • het voortijdig maaien van het plangebied zodat dieren wegtrekken;
  • het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
  • het starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen, zodat het plangebied ongeschikt is voor dieren.

aanbevelingen

Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet is ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied, zoals:

  • inpassing van de nieuwbouw in het landschap door gebruik te maken van inheemse streekeigen bomen en struiken;
  • bij de nieuwbouw kan gedacht worden aan "vleermuisvriendelijke" bouw, bijvoorbeeld met een toegankelijke, brede spouw met open stootvoegen op 2,5 meter hoogte of ruimte onder het dak;
  • behoud van zoveel mogelijk bomen:
  • De aanwezige oudere bomen (eiken) hebben een hoge vervangingswaarde en zijn waardevol voor verschillende soorten fauna. Voor zover mogelijk zouden deze moeten worden ontzien;
  • Het creëren van ruigtes en struwelen op de nieuwe locatie verdient aanbeveling. Het beste zijn, ecologisch gezien, inheemse bes- en bloemdragende struiken en planten.

De quick scan flora en fauna is opgenomen in bijlage 7.