direct naar inhoud van Artikel 6 Agrarisch - Paardenhouderij
Plan: Buitengebied Haaksbergen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1036-0007

Artikel 6 Agrarisch - Paardenhouderij

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een paardenhouderij, met dien verstande dat:
    • 1. per bestemmingsvlak niet meer dan 1 paardenhouderij is toegestaan:
      • waaronder begrepen de stalling van pensionpaarden;
      • niet zijnde een manege;
      • niet zijnde rijhallen;
    • 2. de oppervlakte van het bouwperceel niet meer dan 1 ha mag bedragen;
  • b. een kleinschalig kampeerterrein, indien en voor zover dat bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en op een legale wijze tot stand is gekomen;
  • c. bed & breakfast in de bedrijfswoning en/of in een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw, met dien verstande dat niet meer dan 4 bedden ten behoeve van bed & breakfast aanwezig mogen zijn;
  • d. stalling van caravans, campers en boten in bestaande bebouwing;
  • e. landschappelijke inpassing;
  • f. de waterhuishouding;
  • g. ter plaatse van de aanduiding hovenier tevens een hoveniersbedrijf;

met daarbijbehorende:

  • h. gebouwen;
  • i. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • j. buitenrijbakken, met dien verstande dat:
    • 1. bij eenzelfde bedrijf niet meer dan één buitenrijbak is toegestaan;
    • 2. de buitenrijbak in de onmiddellijke nabijheid van het betreffende agrarisch bedrijf wordt gesitueerd;
    • 3. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 6 m bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
    • 5. de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 6. ter bewerkstelliging van een redelijk visuele inpassing van één en ander in het landschap, eisen kunnen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins;
  • k. tuinen;
  • l. erven;
  • m. ontsluitingspaden;
  • n. voorzieningen;
  • o. agrarische gronden.
6.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch - Paardenhouderij' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Bouwwerken

Voor een bouwwerk gelden de volgende regels:

  • a. een bouwwerk mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van een reële paardenhouderij;
  • b. een bouwwerk mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie.
6.2.2 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel 37 (Algemene bouwregels);
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 15º bedragen met dien verstande dat voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;
  • e. de afstand van gebouwen tot de perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding hovenier mag niet meer dan 780 m2 worden gebouwd ten behoeve van hoveniersactiviteiten;
  • g. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van het huisvesten van vee geldt, dat slechts medewerking wordt verleend, indien is aangetoond dat de realisering van het gebouw, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura-2000-gebied niet kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen en met dien verstande dat een toename van ammoniakdepositie van een bedrijf kan worden toegestaan indien tegelijkertijd de depositie van een ander bedrijf op hetzelfde habitattype binnen het zelfde Natura 2000-gebied deze toename wordt teruggebracht.
6.2.3 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning aanwezig zijn;
  • b. de inhoud exclusief kelder mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
  • c. de dakhelling mag niet minder dan 30º en niet meer dan 60º bedragen;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen;
  • e. de breedte van een woonhuis dient minimaal 6 m te bedragen;
  • f. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • g. een kelder dient binnen de begrenzing van de woning gelegen te zijn;
  • h. bouwdelen waarvan de nok op minder dan 2,00 m uit de nok van de bedrijfswoning liggen, welke aan de bedrijfswoning zijn aangebouwd, worden beschouwd als onderdelen van de bedrijfswoning.
6.2.4 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning

Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden bovendien de volgende regels:

  • a. de afstand van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • b. een overkapping dient achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan gebouwd te worden;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2, waarvan niet meer dan 75 m2 aangebouwd mag zijn;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 3,25 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen dient minimaal 2 m minder dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning te bedragen;
  • f. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3,25 m bedragen.
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen op tenminste 1 m achter de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • d. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.
6.2.6 Afwijkende maatvoering

In afwijking van het bepaalde in 6.2.2, 6.2.3, 6.2.4 en 6.2.5 geldt dat indien een afwijkende maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, deze maatvoering als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd voor dat gebouw en, voor zover het goothoogten, bouwhoogten en dakhellingen betreft, voor uitbreidingen van dat gebouw.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen.
6.3.1 Procedure

Voor het stellen van nadere eisen geldt de in 42.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 6.1 onder a ten behoeve van de realisering van rijhallen, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van een rijhal niet meer mag bedragen dan 1.000 m2;
    • 2. de noodzaak door middel van een bedrijfsplan is aangetoond;
    • 3. de goothoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte niet meer dan 9 m mag bedragen;
    • 5. de rijhal landschappelijk wordt ingepast, wat blijkt uit een in te dienen beplantingsplan/inrichtingsplan, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    • 6. indien de oppervlakte van de rijhal meer dan 250 m2 bedraagt, uit een onderbouwing conform de systematiek van de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie Overijssel is aangetoond dat de realisering van de rijhal in balans is met de investeringen in de omgevingskwaliteit;
  • b. 6.2 aanhef en toestaan dat niet meer dan 1 trekkershut met een oppervlakte van niet meer dan 30 m2 wordt gerealiseerd, met dien verstande dat dit uitsluitend is toegestaan ter plaatse van een kleinschalig kampeerterrein;
  • c. 6.2.2 onder b ten behoeve van het verhogen van de goothoogte met niet meer dan 1 m, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de hogere goothoogte uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;
  • d. 6.2.2 onder c ten behoeve van het verhogen van de bouwhoogte met niet meer dan 2 m, indien dat voor de bedrijfsvoering noodzakelijk of dringend gewenst is, hetgeen door de aanvrager aannemelijk dient te worden gemaakt, mits de hogere bouwhoogte ter plaatse uit een oogpunt van bebouwingsbeeld aanvaardbaar is;
  • e. 6.2.2 onder d ten behoeve van een afwijkende dakvorm, anders dan een platte dakafdekking;
  • f. 6.2.2 onder e om toe te staan dat de afstand van de gebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind tot 0 m;
  • g. 6.2.2 onder f om toe te staan dat niet meer dan 1.170 m2 gebouwd mag worden ten behoeve van hoveniersactiviteiten ter plaatse van de aanduiding hovenier;
  • h. 6.2.3 onder b en de definitie onder 1.131 om toe te staan dat de inhoud wordt vergroot tot niet meer dan 1.000 m3 voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van van de toekomstig rustende agrariër, met dien verstande dat dit niet mag leiden tot twee afzonderlijke woningen;
  • i. 6.2.3 onder b ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een boerderij, te weten de bedrijfswoning met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, met dien verstande dat:
    • 1. één en ander bijdraagt aan de instandhouding en het herstel van de karakteristiek van de betreffende boerderij;
    • 2. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt;
  • j. 6.2.3 onder c om toe te staan dat de dakhelling minder dan 30º of meer dan 60º bedraagt;
  • k. 6.2.3 onder f om toe te staan dat de afstand van de woning tot de perceelgrens wordt verkleind tot 0 m;
  • l. 6.2.3 onder g om toe te staan dat de kelder buiten de begrenzing van de woning wordt gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte van de kelder buiten de begrenzing van de woning meetelt voor de oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  • m. 6.2.4 onder a om toe te staan dat de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan wordt verkleind tot 0 m;
  • n. 6.2.4 onder a om toe te staan dat vrijstaande bijgebouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • o. 6.2.4 onder d om toe te staan dat de goothoogte wordt vergroot met niet meer dan 1 m;
  • p. 6.2.4 onder e, f en g om toe te staan dat de bouwhoogte wordt vergroot met niet meer dan 2 m;
  • q. 6.2.5 onder a om toe te staan dat erf- of perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 m tot aan en voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing, privacy en gebruiksmogelijkheden van die percelen; en
    • 2. de erf- of perceelafscheidingen overwegend doorzichtig worden gebouwd.
6.4.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Tot en met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen anders dan toegestaan als kleinschalig kampeerterrein;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 6.1 ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten, indien die bedrijfsactiviteiten naar de aard, omvang en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane activiteiten dan wel minder invloed op de omgeving hebben;
  • b. 6.1 ten behoeve van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:
    • 1. een indicatie voor mantelzorg is afgegeven;
    • 2. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 100 m2, met dien verstande dat het aansluitende erf voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
    • 3. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    • 4. de tijdelijkheid van de situatie verzekerd is;
  • c. 6.1 onder b ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot bestaande bebouwing niet meer dan 50 m bedraagt;
    • 2. sanitaire voorzieningen binnen bestaande bebouwing wordt gerealiseerd;
    • 3. het geheel landschappelijk wordt ingepast;
    • 4. parkeren plaatsvindt op het terrein van het agrarisch bedrijf;
    • 5. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    • 6. het terrein is gelegen binnen verwevingsgebied;
    • 7. het gebruik als standplaats voor kampeermiddelen geldt per bestemmingsvlak voor niet meer dan 25 kampeermiddelen, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 8. stacaravans, trekkershutten en chalets niet zijn toegestaan;
6.6.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' wijzigen:

  • a. in de bestemming 'Wonen' en in de aansluitende gebiedsbestemming, met dien verstande dat:
    • 1. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig agrarisch bouwperceel worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen';
    • 2. de agrarische gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. het aantal woningen binnen elk agrarisch bouwperceel niet wordt vergroot;
    • 4. het aantal woningen binnen elk bestemmingsvlak niet mag worden vergroot;
    • 5. het bepaalde in Artikel 30 Wonen van overeenkomstige toepassing is;
  • b. in de bestemming 'Wonen' en de direct aansluitende gebiedsbestemming en toestaan dat één of meerdere extra woningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. voor de bouw van één extra woning minimaal 850 m2 aan landschapontsierende bedrijfsgebouwen wordt gesloopt of 4.500 m2 aan landschapontsierende kassen;
    • 2. voor de bouw van meerdere extra woningen een veelvoud van 850 m2 aan landschapontsierende bedrijfsgebouwen wordt gesloopt of een veelvoud van 4.500 m2 aan landschapontsierende kassen, mits noodzakelijk voor de financiële uitvoerbaarheid zoals dat is opgenomen in Bijlage 3 Rood voor Rood en VAB beleid 2011 ;
    • 3. de landschapontsierende bedrijfsgebouwen op peildatum 1 januari 2007 agrarisch in gebruik moeten zijn geweest;
    • 4. het gehele complex met voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt, met uitzondering van de karakteristieke of monumentale agrarische bebouwing en met uitzondering van de gebouwen welke worden hergebruikt in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
    • 5. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een aanzienlijke reductie van het bouwoppervlak en volume en uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing, met dien verstande dat er sprake is van de versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel;
    • 6. de extra woning of woningen worden gerealiseerd op de plaats van de gesloopte bebouwing of aansluitend aan de locatie van de gesloopte bebouwing;
    • 7. de inhoud van de extra woning niet meer bedraagt dan 750 m3;
    • 8. de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde uit de Wet geluidhinder in acht wordt genomen;
    • 9. per locatie slechts éénmalig wordt deelgenomen aan Rood voor Rood;
    • 10. het bepaalde in Artikel 30 Wonen van toepassing is;
    • 11. het beleid Rood voor Rood zoals opgenomen in Bijlage 3 Rood voor Rood en VAB beleid 2011 van toepassing is;
  • c. en uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een boerderij, te weten de woonruimte met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, één of twee extra woningen toestaan,met dien verstande dat:
    • 1. één woning extra is toegestaan, indien de inhoud van die aaneengesloten bebouwing meer dan 1.000 m3 bedraagt, of
    • 2. twee woningen extra zijn toegestaan, indien de inhoud van die aaneengesloten bebouwing meer dan 1.500 m3 bedraagt;
      met dien verstande dat:
      • per geval de gezamenlijke inhoud van de bestaande woning en de extra woning of woningen niet meer bedraagt dan de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing;
      • de extra woning of woningen passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
      • de extra woning of woningen bijdragen aan de instandhouding en het herstel van de karakteristiek van de betreffende voormalige boerderij;
      • op geen van de gevels van een extra woning, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijdt;
  • d. en de aanduiding maatschappelijk ten behoeve van een zorgboerderij opnemen, met dien verstande dat:
    • 1. de noodzaak uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond.